dentistry belgium 1830-1930
De ontwikkeling van de tandheelkunde in België van 1830
tot 1930
C. Gysel
in Rev. Belg. Med. Dent/ Belg Tijdschr. Tandheelkunde Vol 36 N.
3/81 ( 1981)
De ontwikkeling van de tandheelkunde in België van 1830 tot 1930
staat in het teken van een strijd voor de universitaire
integratie van het beroep waaraan een zestal generaties bewust of
onbewust hebben deelgenomen. De eerste generaties hadden nog het
ambachtelijk stelsel van de XVIIIe eeuw gekend of werden
gemachtigd het beroep uit te oefenen onder het Hollands Bewind.
De volgende generaties streefden tevergeefs naar eenheid in het
beroep, terwijl de laatste generaties, odontologen en
stomatologen, tot het sluiten van een compromis bereid waren. In
1929 leidde dit tot het oprichten van de hedendaagse licentie in
de tandheelkunde.
De erfenis van het oude regime
1. De eerste universiteit van Leuven
De eerste universiteit van Leuven was een zelfstandige instelling – een soort staat in een staat - met kerkelijke, vorstelijke en stedelijke privileges die, niet alleen haar materiële voorzieningen maar tevens, door de talrijke colleges en stichtingen, een zekere democratisatie van het hoger onderwijs, verzekerden. Het is een antiklerikale gemeenplaats, maar geen historisch feit om met Stas (1834) te beweren (en, zoals Boisson, te herhalen) dat ze na de Franse Revolutie als een vermolmd gebouw is ineengestort. De door deze personen aangehaalde boutade van de Oostenrijkse minister Cobenzl is de prijs die de Universiteit voor de verdediging van haar rechten en voor haar weerstand tegen de buitenlandse inmenging moest betalen. Het intellectueel peil was er niet lager dan in andere universiteiten, bv. Leiden of Parijs, wel integendeel. Vooral het onderwijs in de natuurkunde en in de geneeskunde beleefde er een nieuwe bloei waarvan de beroemde Pieter Camper (1722-1789) als hij in 1776 Leuven bezoekt, in een onuitgegeven handschrift zeer enthousiast getuigt. Zoals alle Franse universiteiten, werd ook de Leuvense afgeschaft, en haar patrimonium door de overheid aangeslagen of als nationaal goed verkocht.
2. Tandheelkunde en faculteit van geneeskunde
De mondheeelkundige ziekteleer en therapie, zoals de andere basisvakken van de tandheelkunde, werden van oudsher gedoceerd in de faculteit van geneeskunde waar te Leuven, in 1573, een speciale licentie in de heelkunde werd gecreëerd. Men heeft er ook, zoals elders, odontologische proefschriften of stellingen verdedigd, o.a. een Dissertatie de Odontologia (1772) door Van der Belen.
3. Beroepsstand
De Antwerpse geneesheer-chirurg Martinus van Hille (1633-1706) schrijft in zijn Tooneel der Chirurgie (1706, p. 8) dat de chirurgijn `scheydt dat geheel is, te samen voegkt dat ghescheyden is, wegneemt dather te veel is en daer-by doet dat de natuur ontbreeckt ... als wanneer hy een houten Been, ofte enen yvooren Tant, ofte een gelasen Oogh comt by te voegen'. Bij mijn weten is hij de eerste die aldus uitdrukkelijk de tandprothese opeist als onderdeel der chirurgie. In de praktijk echter oefenen de heelmeesters en de barbieren de tandheelkunde niet uit. Zelfs de tandextractie laten zij gewoonlijk verrichten door zogenaamde `dentatores' die niet tot het ambacht der heelmeesters behoren. Zeer veel tand-meesters heeft ons land in de 18e eeuw, laat staan in de 17e, niet gekend. De meeste reizen rond en komen uit Frankrijk waar de tandheelkunde een hoge bloei kent. Zo kwam een zekere Cirez uit Rijsel naar Brugge. Hij werd nadien de tandarts van de landvoogd Karel van Lorreinen. Een zekere Carmeline werkte in verschillende steden, ook in Antwerpen, waar hij jaren lang zijn komst op voorhand aankondigde. Hij noemde zich `constmeester in de gebreken der tanden'. Ook waren er oogmeesters die zich er op beroemden hazelippen te genezen en poeders verkochten `het gene in korte tyd de tanden wit maekt zonder d'Emaille daer van te bederven! ...' Vanzelfsprekend trof men overal, vooral op de kermissen, tal van kwakzalvers aan. Dergelijke toestanden bleven op het platteland tot in het begin der XXe eeuw voortbestaan.
4. Wettelijke reglementering
Sinds de middeleeuwen bepaalden de stedelijke ambachten zelf de
voorwaarden tot de toegang van een beroep. In 1473 moesten de
tandentrekkers en chirurgen die zich tegen de verordeningen van
de barbiers verzetten voor de Raad van Brabant verschijnen
ingevolge een ordonnantie van Karel de Stoute. Te Mechelen wordt
op 16 september 1536 een plakkaat uitgevaardigd `om te remediëren
ende te versiene op de groote abuysen ende inconvenienten' te
weeg gebracht door lieden `gelic als zyn de Landeloopers,
tandtrekkers, dryakel prou-vers, ende diergelicke, loopende van
lande te lande, ende van dereen der stadt in d'andere ...' Een
voor gans het land bestemde regeling voor de uitoefening van de
geneeskunde kwam eerst tot stand met het plakkaat van Keizer
Karel van 8 oktober 1540. Van de daarop volgende regelingen zijn
vooral die van Albert en Isabelle (1617), van Karel VI (1732) en
van Maria Theresia van belang. Een Collegium
Medicum (of Chirurgicum) moest waken over de toepassing
van de wet. Dit van Antwerpen werd gesticht op 25 april 1620,
daarna volgden Brussel (1649), Gent (1663), Brugge (1665), Luik
(1669), Dendermonde (1667). Van nog latere datum zijn deze van
Kortrijk en Ieper. Na voorafgaand examen verleenden deze
instellingen de toelating om de tandheelkunde uit te oefenen,
gewoonlijk slechts voor een bepaalde plaats en voor een beperkte
tijd.
De gevolgen van het Hollands bewind
1. De wanorde tijdens de Franse overheersing
In maart 1791 verleent de `Assemblée Législative' aan elke 'citoyen' de volledige vrijheid van toegang tot gelijk welk beroep. Dit heeft een onbeschrijfelijke wanorde tot gevolg die weldra ook in het in 1792 geannexeerde België heerst. Daaraan werd slechts een einde gesteld door de organieke wet van 19 Ventôse AN XI (10 maart 1803) waardoor uitsluitend de eigenlijke geneesheren- artsen en chirurgen - en de `officiers de santé' (die drie jaren onderricht krijgen in een der zes `Ecoles de„ Santé' of in de hospitalen van Brussel en Gent door een zestal, door Napoleon benoemde, professoren) het recht verkrijgen om de geneeskunde uit te oefenen. In deze wet werd de tandheelkunde niet expliciet vermeld zodat sommigen meenden dat zij op dit beroep niet toepasselijk is, wat na verloop van veel discussies en procedures door het Hof van Cassatie definitief werd bekrachtigd in 1827. Ondertussen hadden vele tandartsen het rondreizen stopgezet om zich blijvend in een stad te vestigen. Daartoe moesten zij slechts ingevolge de wet van 6 Fructidor an IV (24 oogst 1796) een patent betalen waarvan het bedrag afhankelijk was van het aantal inwoners (40 fr. te Brussel). In 1802 telde Brussel er drie, in 1814: vijf.
2. De herstructurering van het universitair onderwijs door het organiek reglement van 25 september 1816
In Holland hadden de Fransen en de Bataafse Republiek de universiteiten van Harlingen en Franeker afgeschaft, en werden Leiden, Utrecht en Groningen door Willem I volledig geëtatiseerd. De Hervormde Kerk verloor haar bevoorrechte positie en de curatoren het recht om de professoren te benoemen. De voertaal bleef echter tot in 1876 het Latijn, niet alleen om vreemde studenten aan te lokken, wat een ijdele hoop bleek te zijn, maar vooral omdat een grondige klassieke vorming nog steeds werd beschouwd als de onontbeerlijke grondslag voor elke degelijke wetenschap. Het universitair leven werd in België op dezelfde leest geschoeid. Drie universiteiten - Leuven, Gent en Luik - gedirigeerd door een college van vijf Curatoren, als verbindingskanaal tussen de regering en de universiteit, waaraan een secretaris-inspecteur werd toegevoegd. Er waren vier faculteiten met vier professoren voor het Recht, drie voor de Geneeskunde, vier voor Wis- en Natuurkunde, en vijf voor Letteren en Wetenschappen. Daarenboven kreeg Leuven in 1825 een Filosofisch College opgevat als een kweekschool voor de toekomstige theologanten, ter- wijl te Gent en te Luik enkele cursussen in de toegepaste wetenschappen werden georganiseerd. Ook bij ons bleef de voertaal Latijn: aldus ontweek men het taalverschil tussen Vlamingen en Walen.
3. De reglementering van het beroep van tandarts door de wet van 12 maart 1818.
Deze wet bleef in België in voege tot 1967. De dokters in de heelkunde ende gezondheidsofficieren werden afgeschaft en vervangen door stedelijke en landelijke chirurgijns. Oogmeesters, tandmeesters, accoucheurs en vroedvrouwen, alsook apothekers, drogisten en herboristen werden als geneeskundige beroepen erkend, maar alleen de dokter in de geneeskunde mocht interne ziekten behandelen; hij alleen werd op de universiteit opgeleid en hij alleen heeft toegang tot een doctoraat in de heelkunde, vroedkunde of farmacie. Hij mocht echter de geneeskunde, de heelkunde en de vroedkunde niet gezamenlijk uitoefenen, zelfs niet wanneer hij de drie doctoraten had verworven. Ten behoeve der chirurgijnen en vroedvrouwen werden `geneeskundige scholen' opgericht: te Brussel in 1823, te Bergen, Doornik en Luik in 1827, te Brugge in 1828. De provinciale commissies, kregen de opdracht de personen die de tandheelkunde wilden uitoefenen daartoe te machtigen door aflevering, na examen, van een bekwaamheidsgetuigschrift. Waaraan dit examen moest voldoen werd niet bepaald. Het betalen van een patent bleef behouden maar de tandartsen moesten de professionele eed niet afleggen zoals alle andere practici. Zij alleen mochten, zoals de oogmeesters en de dokter in de geneeskunde, overal in het land hun beroep uitoefenen.
4. Geschriften over Mondheelkunde (1815-1830).
Van de voor alle dokters in de geneeskunde verplichte proefschriften zijn er enkele over scheurbuik, de ziekten van de tong en het waterhoofd, maar geen over de tanden. Enkele tijdschriftartikelen betreffen de glossitis, de verzweringen van het tandvlees met verlies van tanden, en bloedingen post extractionem. Onder hun auteurs hebben vooral Sentin en Vlemincks een belangrijke rol gespeeld tijdens de omwenteling. Verder zijn er nog enkele tandheelkundige brochures met een publicitair karakter, onder meer van Angelo-Marie Devergagni, `Vénétien, officier de Santé-Dentiste, avoué et priviligié par plusieurs Universités et Sociétés Savantes' en van Magenen F. `chirurgien-accoucheur et Dentiste à Gand, Rue Courte-Meir, 335'. Verdienstelijker zijn de bijdragen van De Ploeg.
5. Aantal tandartsen in 1831
Het aantal bedroeg voor gans België 23 waarvan de helft te
Brussel verbleef, drie te Gent, één te Antwerpen, twee te Luik,
acht in de provincie Henegouwen. Twee hadden nog praktijk
uitgeoefend onder het Oostenrijks Bewind, drie tijdens de Franse
overheersing, de overigen waren gediplomeerd volgens de wet van
1818. Brugge kende zijn eerste tandarts in 1840.
Click Edit to add content...
Een voorbarige en daarom verkeken kans: de wet van 1849
1. De Belgische Universiteiten en de geneeskunde in de jaren 1830-1849
Na de omwenteling bleven alle, door Willem 1 ingestelde, hogescholen – zonder protest – maar verfranst voortbestaan. Te Leuven was alleen de faculteit geneeskunde werkzaam. Ondertussen werden, ingevolge de door de Grondwet bekrachtigde vrijheid van onderwijs, de Universiteiten van Mechelen (1833) en van Brussel (1834) opgericht. De wet van 27 september 1835 schafte de Rijksuniversiteit Leuven af, met als gevolg dat de Bisschoppen, op verzoek van de stad, de katholieke universiteit verplaatsten. Dezelfde wet ontnam aan de universiteiten het recht om diploma's af te leveren om het aan een speciale kommissie van 7 juryleden toe te vertrouwen. De wet behield de drie doctoraten in de geneeskunde, heelkunde en vroedkunde, maar schafte het doctoraat in de farmacie af, alsook de stedelijke en landelijke chirurgijn. Daarenboven bleef het verboden de geneeskunde, de heelkunde en de vroedkunde gezamenlijk uit te oefenen, wat aanleiding gaf tot allerlei misbruiken, zodat een nieuwe wetgeving onvermijdelijk werd. Tevens waren er ook beroeringen op tandheelkundig gebied dank zij de bemoeiingen van Amedée François Talma (1792-1864), een Frans geneesheer die zich sedert 1820 te Brussel had gevestigd. Hij had het tot tandarts van het Hof gebracht, en werd in 1842 benoemd tot buitenlands korresponderend lid van de, in 1834 gestichte, 'Académie de Médecine'. In hetzelfde jaar had hij bij de minister van binnenlandse zaken erop aangedrongen `Que les dentistes soient exclusivement appelés de préparer et à vendre les dentifrices dont ils peuvent recommander l'emploi', en in 1846 wist hij hem te bewegen, alleen dokters in de geneeskunde tot het beroep van tandarts toe te laten, maar deze maatregel was van korte duur. Talma beweerde dat elke huisarts ook als huistandarts moest kunnen optreden om het kindergebit in zijn ontwikkeling te leiden en om een eenvoudige therapie toe te passen. Voor meer ingewikkelde tandheelkundige hulp achtte hij veertig gespecialiseerde tandartsen ruimschoots voldoende voor gans België. De minister was echter van mening dat een bijzondere leerstoel voor tandheelkunde geen zin had; `car l'étude des affections dentaires rentre dans la chirurgie proprement dite, et je ne sache pas que les professeurs des universités négligent de s'occuper de cette branche de l'art de guérir'.
2. De wet van 15 juli 1849.
De wet van 15 juli 1849 bewerkstelligde dan ook de unificatie van het doctoraat in de genees-, heel-, en vroedkunde en de universitaire integratie van de artsenijbereidkunde, maar niet van de tandheelkunde. Tevens verkrijgt de dokter het recht om, hetzij gezamelijk, hetzij afzonderlijk, al de takken van de geneeskunde uit te oefenen uitgenomen de artsenijbereidkunde. De provinciale geneeskundige kommissies bleven bekwaamheidsgetuigschriften afleveren aan de tandartsen en aan de vroedvrouwen. Wat de veeartsenijkunde betreft, deze bleef vrij en zou slechts gereglementeerd worden in 1890.
3. De spreiding der tandartsen in de jaren 1830-1849
In 1847 waren er in België 39 tandartsen waarvan 3 in de provincie Antwerpen, 17 in Brabant (te Brussel 15 en te Leuven 1), twee in West-Vlaanderen (Brugge), 7 in Oost-Vlaanderen (6 te Gent), 3 in Henegouwen, 3 te Luik, 3 te Namen, en 1 in Luxemburg. Dit gering aantal is wellicht één der oorzaken waarom de tandheelkunde in 1849 werd voorbij gezien. Men kan dit feit betreuren, omdat het de oorzaak is van de daaropvolgende onenigheid in de professie, maar men moet het begrijpen: op dit ogenblik was er geen enkel land in Europa met een tandheelkundige school. De eerste werd in Baltimore geopend in 1839; Londen volgde in 1861, Berlijn in 1877, Génève in 1879. Als de tandarts tevens arts moest zijn vreesde men moeilijke recrutering. Dit werd bewezen twintig jaar later, toen in Nederland dergelijke wet in 1865 van toepassing werd, maar in 1876 moest worden ingetrokken omdat in tien jaren slechts twee artsen uitsluitend tandheelkunde uitoefenden en het aantal tandartsen terug gelopen was van 65 tot 57.
4. Tandheelkundige literatuur der jaren 1832-1847
Vooraan staan ongetwijfeld enkele `Mémoires' van de reeds vermelde Talma. Naast de zeer traditionele publicitaire brochures o.a. van V. Dudart, `docteur-dentiste, Rédacteur de Jounal de Médecine et de Chirurgie dentaires', (waarvan geen nummer bekend is ...) zijn er enkele, van de hand van tandartsen, met een meer wetenschappelijk karakter: over de fysio-pathologie, het pijnloos trekken van tanden, de extractietangen.
5. Beginnende maxillo-faciale chirurgie
Prof. Michaux van Leuven is de eerste geweest die in België een bovenkaakbeen extirpeerde (27 nov. 1842). Ook zijn, volgens Broeckx de Belgische bijdragen tot de staphylorrafie vermeldenswaardig.
De mislukte eenmaking van het beroep
1. De Provinciale Geneeskundige Commissies en de Tandheelkunde tot 1899.
Sedert 1818 handelden deze Commissies, waarin geen enkele tandarts zetelde, naar eigen goeddunken vermits geen enkel programma was voorzien waarover de kandidaat-tandarts moest ondervraagd worden. De ernst van dergelijke `examens' liet dan ook veel te wensen over, wat meermaals ironisch werd aangeklaagd. Anderzijds werd het vervolgen van illegalen moeilijker gemaakt door de wet van 1853, omdat nu `le délit d'habitude' werd geëist. Het is slechts in 1884 dat het K.B. van 30 december een programma opstelt en de voorwaarden bepaalt om tot het examen van tandarts te worden toegelaten. De recipiëndus moest een op voorhand aangemelde, en door de commissie gekontroleerde, stage van twee jaren bij een tandarts achter de rug hebben behalve wanneer hij in het buitenland gediplomeerd werd. Het programma liep over de beginselen van de anatomie, fysiologie en pathologie van de mondholte, de diagnose en de behandeling van de tandziekten (obturaties en extracties) en de tandprothese. Er waren twee proeven: een schriftelijke van twee uren en een mondelinge van 45 minuten met een proef op kadaver of op patiënt. Dit regiem duurde tot 1899 (praktisch echter tot 1905) wanneer de Koninklijke Besluiten van 24 april en 14 oogst bepaalden, dat alleen de kandidaat in de geneeskunde kon worden toegelaten en dat zijn praktische proef moest bestaan uit twee extracties op het kadaver, twee klinische proeven op patiënt, en het vervaardigen van een tandprothese. De samenstelling van de geneeskundige commissies waarin nog steeds geen tandarts zetelde – niettegenstaande het herhaaldelijk aandringen van de professie – bleef echter ongewijzigd. Als gevolg hiervan protesteerde het `Nederlands Tandheelkundig Genootschap' in 1897 bij de minister van binnenlandse zaken in Den Haag, tegen het op gelijke voet stellen van het Belgisch `certificat de capacité de dentiste' met de andere Europese diploma's van tandarts.
2. Aangroei van het aantal tandartsen tussen 1849 en 1900
In 1857 telt men er te Brussel 26. Het totaal aantal voor ons
land stijgt van 180 tot 376 in
1898.
Daarenboven groeide het aantal stomatologen van 5 tussen 1880 en
1890 tot 16 tussen 1890 en 1900.
Van de transitoire, door het K.B. van 24 april 1899 voorziene,
maatregelen maakten velen gebruik: 198 tussen 1896 en 1900; 67
tussen 1901 en 1905.
3. Stichting van de 'Société Odontologique de Belgique' (1884) en eerste voorstellen van een `licentie' in de tandheelkunde
Begin 1884 verschijnt de Revue Odontologique de Bruxelles waarin
de hoofdredacteur Quinet (afb. 2) gewaagt van een Institut
odontologique de Bruxelles dat het gebrek aan tandheelkundige
hulp in universiteit en hospitalen moet verhelpen en waar men
zich tot het examen van tandarts zou kunnen voorbereiden.
Gesteund door Rosenthal (Luik) en Cerf (Verviers) doet hij in
oktober 1884, een oproep tot alle ernstige kollega's. Te Brussel
stichtten op 1 november 1884, 18 tandartsen, waaronder twee
dokters in de geneeskunde, de Société Belge d'Odontologie met Fay
als voorzitter. Hun tijdschrift heet de Revue Odontologique de
Belgique. De vereniging wil vooral alles in het werk stellen om
ook bij ons, in navolging van wat in andere landen gebeurde,
dergelijk onderwijs te bekomen. Ze worden daarin gesteund door de
Académie de Médecine aan wie de regering daartoe voorstellen had
gevraagd. In een – met instemming van de Vereniging die de
schrijvers zeer warm had gefeliciteerd – in het tijdschrift
integraal gepubliceerde Mémoire présenté à l'Académie de Médicine
sur la réorganisation de l'art dentaire et la création d'un
enseignement odontologique stellen Quinet en Van Blaeren een
vierjarig studieprogramma voor – twee aan de universiteit voor de
graad van kandidaat-tandarts, en twee aan een centrale, te
Brussel gevestigde, school voor de graad van tandarts. De
Akademie wil echter aan elke universiteit een tandheelkundige
school. Het aldus gewijzigd vierjarig studieplan, waarmee ook de
Vereniging zich tevreden stelt, werd door de Akademie
goedgekeurd. Iedereen verwachtte dan ook dat het weldra door het
Parlement zou worden gestemd.
4. Het incident Quinet-Van Blaeren
Buiten medeweten van de' opstellers van de hogervermelde Mémoire had een journalist in l'Indépendance Belge (24/2/ 1887) er een verslag van laten publiceren inclusief de discussies en besluiten van de Academie voor Geneeskunde. In de irae bij de andere leden die, twee dagen later in een buitengewone zitting bijeengeroepen, decreteerden dat de twee dokters 's'étaient abusivement servis du nom de la Société pour faire dans un journal de véritables réclames', en derhalve hun uitsluiting eisten indien zij niet een, voor het dagblad bestemde en door hen opgestelde, rechtzetting ondertekenden, waarin duidelijk zou staan dat de Mémoire niet hun werk was, maar dit van de Société d'Odontologie. Voor Quinet die, in verband met zijn tijdschrift, reeds veel moest verduren, was dit de druppel die de beker deed overlopen. Samen met Van Blaeren verliet hij de Vereniging die zijn werk was, en waaraan hij zijn beste krachten had gewijd. Zijn bijdragen in de Revue bewijzen dat de verantwoordelijkheid voor de breuk uitsluitend lag bij de tandartsen die klaarblijkelijk aan een inferioriteitscomplex leden. De gevolgen ervan lieten niet lang op zich wachten. De Société sukkelde nog enkele jaren voort, en de Revue, die onder de knappe leiding van Quinet ongetwijfeld een zekere standing had bereikt, ontaardde weldra tot een `Bulletin de la Société odontologique de Belgique. De van 45 tot 11 bladzijden herleide Mémoire werd opnieuw gedrukt onder de titel: 'Réorganisation de l'art dentaire. Création d'un enseignement odontologique. Projet de la Société odontologique belge adopté par l'Académie de médecine et présenté au gouvernement (1888). De regering zou echter geen gevolg geven aan het voorstel van de Akademie. Onmacht of onwil, de toestand bleef zoals ze was. Hiervan maakte de Fédération Médicale Belge gebruik om het monopolie van de uitoefening der tandheelkunde op te eisen voor de dokter in de genees-, heel-, en verloskunde. Aldus werd de kloof tussen de voormalige leden der Société Odontologique de Belgique steeds groter en dieper. Van een hereniging kon zeker geen sprake meer zijn. Langs beide kanten scheen men ontredderd en moedeloos, tot het K.B. van 1899, dat de voorbode scheen van een nieuwe wetgeving, die de Fédération Médicale voldoening zou geven, hen zou wakker schudden.
5. Internationale spanningen en buitenlandse toestanden rond de eeuwwisseling.
In 1873 hadden de, op ons vasteland gevestigde, Amerikaanse
tandartsen op de berg Rigi in Zwitserland The American dental
Society of Europe gesticht waartoe ook Europeanen, die in Amerika
hun studies hadden voltooid, werden toegelaten. Het eerste
Internationaal geneeskundig Kongres werd te Parijs in 1867
geopend, weldra gevolgd door deze van Firenze (1869), Wenen
(1873), Brussel (1875), Genève (1877), Amsterdam (1879), London
(1881), Kopenhagen (1884), Washington (1887). Op deze kongressen
was er ook een Odontologische Afdeling. Op het eerste
Internationaal Tandheelkundig Kongres (Parijs, 1889) werd dan ook
voorgesteld (door de Engelse delegatie, hierin door Tomes
gesteund) autonome kongressen alleen te organiseren in
uitzonderlijke omstandigheden. Echter tevergeefs: het tweede ging
door te Chicago in 1893. Intussen had zich in Frankrijk heel wat
afgespeeld. De tandartsen waren sedert 1879 verdeeld in twee
verenigingen: La Société syndicale odontologique (vanaf 1894:
Société odontologique de France) en de Cercle des dentistes de
Paris (sinds 1884: Société odontologique de Paris),
respectievelijk onder leiding van Andrieux en van Godon,
stichters in 1880 van de Ecole odontologique de Paris en van de
Ecole dentaire de Paris. De twee vrije scholen streefden naar een
wettelijke erkenning. Hun moeite werd ook beloond wanneer, in
1892, Frankrijk aan elke toekomstige tandarts een verplichtend
(vrij) onderwijs van drie jaar oplegde, tot groot ongenoegen van
Magitot en zijn volgelingen die de uitoefening van de
tandheelkunde uitsluitend aan de arts wilden toevertrouwen. Om
dit doel te verwezenlijken, stichtten die in 1887, de Société de
Stomatologie. Ter gelegen- heid van de Wereldtentoonstelling in
1900 was er te Parijs, naast het 13e Medisch Congres met een
'section stomatologique' (waarop tandartsen toegelaten werden),
ook het 3e Tandheelkundig Kongres waarop door Godon de Fédération
Dentaire Internationale werd gesticht die voor de opleiding
autonome scholen met een studie van vier jaren (twee voor
dokters) verdedigde.
De stomatologen lieten zich niet onbetuigd en
verenigden zich in 1907 onder het impuls van de Antwerpse
mondarts H. Allays in een Association
stomatologique internationale. In Frankrijk verspreidden beide
groepen hun meningen in La Revue Odontologique (1879-1953) en
l'Odontologie (1881-1953), opvolgers van L' Art dentaire
(1857-1889), en Revue de Stomatologie (1894),
tijdschriften die, naast Le Progrès dentaire (1874-1908) ook bij
ons werden verspreid.
De Odontologen en stomatologen
1. Verenigingen
Op 28 oktober 1900 stichtten een twintigtal mondartsen, waaronder H. van Blaeren, L. J. Allard en O. Rubbrecht de Société odontologique des docteurs en médecine de Belgique die vier jaar later omgedoopt werd tot Société Belge de Stomatologie. Hun voornaamste doel was het bekomen van een universitair onderwijs in de tandheelkunde. Zij waren dan ook ten zeerste verbolgen wanneer Voituron, geneesheer-inspecteur bij de Openbare Gezondheid, het platteland afliep om er de dokters te bewegen ook de tandheelkunde uit te oefenen, nadat zij een paar van zijn `lessen' hadden gevolgd. Met de steun van een zekere geneeskundige pers oogstte hij succes, maar moest na een vijftal jaren zijn `apostolaat' opgeven, dank zij Rubbrecht die met onvermoeibare ijver hem overal volgde om zijn argumenten te weerleggen. De tandartsen, zich van de ernst van de toestand bewust, hadden zich op 23 september 1900 te Brussel verenigd in een Assemblée générale des dentistes de Belgique. Nadien kwamen ook andere groepen tot stand: Société Belge d' odontologie (Te Brussel), Cercle dentaire provincial liégeois; Société d' ontologie d'Anvers; Cercle des deux Flandres; Société dentaire d'AthTournai. Samen vormden zij in 1908 de Fédération Dentaire Nationale Belge met Edmond Rosenthal als eerste voorzitter. Zij organiseerden het Premier Congrès National Dentaire in 1910 en stelden er een 'cabinet dentaire idéal' ten toon. De voornaamste persoonlijkheid uit deze generatie is ongetwijfeld E. Huet (1874-1944), een onvermoeibaar en hartstochtelijk vorser, doctor honoris causa van de Universiteit van Montréal, promotor van snelle electrische motoren, het rationele boren, de palatale dysfunctie en de informatie. Reeds in 1909 presenteerde hij te Berlijn aan de F.D.I. zijn Notions sur la classification décimale, die in 1920 zouden uitgroeien tot het volumineuze Manuel pur la classification décimale des écrits et documents relatifs à la stomatologie et d l'odontologie.
2. Scholen
In 1903 besturen Quintin, Quarteneau, Rosenthal, Browne et G. Fay te Brussel, Rue du Marché du Parc, een dispensarium. Een school, chaussée d'Etterbeek, tegenover de lokalen van de Universiteit, kon slechts begin 1914 worden geopend. Intussen hadden de stomatologen in 1912 het Instituut Belge de stomatologie de Bruxelles gecreëerd, onder leiding van Dr. L. J. Allard. (afb. 3).
3. De eerste universitaire leerstoelen voor stomatologie
Te Leuven werd Van Mosuenck (1875-1939) in 1905 benoemd tot buitengewoon hoogleraar en directeur van een stomatologische kliniek. (zie verder bijdrage Prof. De Bondt). De Rijksuniversiteit Gent volgde het Leuvense voorbeeld in 1914. Oswald Rubbrecht (1872-1941) werd benoemd tot docent om er facultatieve lessen in de stomatologie te geven. Hij had een internationale faam verworven met 'L'origine du type familial de la Maison de Habsbourg' (1910) waarin hij bewees dat de mandibulaire prognathie een erfelijke aandoening is en geen degeneratieverschijnsel zoals Galippe had beweerd. Het principe van een `licentie' had hij verdedigd in twee ophefmakende artikelen: `Création d'une faculté dentaire' in Le Scalpel (1900) en `Müssen Zahnärzte Mediziner sein?' in Zahn-Rundschau, van 30 maart 1902, alsook in een brochure: 'L'enseignement de la chirurgie dentaire dans les Universités Belges' (brugge) (zie verder bijdrage R. Vanderdonck).
4. Tijdschriften
La Belgique dentaire verschijnt in 1900 maar kent een kort
bestaan, zoals trouwens ook een Bulletin de l'Assemblée générale
des Dentistes (1901-1904). Het Bulletin de la Société
Odontologique des docteurs en médecine de Belgique (1903) wordt
gevolgd door Bulletin de la Société Belge de Stomatologie
(1904-1907) en Revue Belge de Stomatologie (1908-1968; nadien
Acta Stomatologica Belgica) waarvan de reeds vermelde
Allays de hartstochtelijke bezieler werd. In
1909 is er de geboorte van het Journal dentaire Belge, orgaan van
Fédération Nationale Dentaire Belge, met als hoofdredacteur E.
Rosenthal, geholpen en weldra opgevolgd door A. Joachim
(1882-1962) die het, enkele korte onderbrekingen niet te na
gesproken, een halve eeuw zal leiden, en een belangrijke
nationale en internationale rol zal spelen. Hij was de eerste
Belgische voorzitter van de F.D.I. (1956-57). Vanaf 1912
publiceert het Institut Belge de Stomatologie' Annales belges de
Stomatologie dat zal blijven voortbestaan tot de tweede
wereldoorlog. In deze drie tijdschriften, vindt men naast
wetenschappelijke opstellen omtrent toentertijd de actuele
vraagstukken, ook talrijke pagina's gewijd aan de onvermijdelijke
professionele polemiek rondom de tandheelkundige opleiding.
De nasleep van de eerste wereldoorlog
1. De ontwikkeling van de maxillo-faciale
chirurgie
In 1914 wordt in het Hôtel de l'Océan in De Panne onder leiding
van Prof. De Page een militair hospitaal, ingericht met een
bijzondere afdeling voor de kaakfracturen waar vooral Rubbrecht
werkzaam is. Daar stelt hij een methode op punt die hij in 1916
openbaar maakt op het `Congrès Dentaire interallié' en in
'British Dental Journal' van 1 oktober en ook na de oorlog in het
buitenland goed wordt onthaald.
2. Ontluikende belangstelling voor de orthodontie.
Tot de eersten die in ons land dit onderdeel van de tandheelkunde met succes uitoefenen behoren Alfons Rubbrecht (1879-1962) te Brussel en zijn broeder Prof. O. Rubbrecht. In 1925 gaf laatstgenoemde een belangrijk referaat over `Les bagues orthodontiques' en propageerde Watry (1885-1959) bij ons de functionele therapie van Robin. De apparatuur in roestvrij staal werd op punt gesteld door Maurice Charlier (1880-1950), alsook door Cools (1887-1968) en L. De Coster, (1893-1962) die tevens de teleradiografie in voege brachten.
3. Reorganisatie van het beroep
In 1919 wordt de Fédération Dentaire Nationale Belge vervangen
door de Association générale des dentistes de Belgique en
hervatten ook de Société Belge de Stomatologie en het Institut
Belge de Stomatologie hun werkzaamheden, hierin slechts in 1924
gevolgd door de Ecole Dentaire Belge (afb. 4). Ondertussen werden
in 1921 Dr. Persijn benoemd tot tandheelkundig kliniekoverste aan
de Universiteit te Brussel en Dr. Henri
Fauconnier tot docent in de stomatologie aan de
Universiteit te Luik. In 1930 beginnen de
onderhandelingen omtrent de stichting van het Eastman Instituut
te Brussel dat korte tijd nadien werd opgericht onder leiding van
Dokter Watry, en waar ook de door Huet gestichte Fondation
Documentaire Dentaire met haar rijke tijdschriften collectie tot
1960 een onderdak vond. De onvermijdelijke vervlaamsing van het
universitaire onderwijs werd na de oorlog een voldongen feit: te
Gent in 1930 en te Leuven (met uitzondering van de theologische
faculteit en het Hoger Instituut voor wijsbegeerte) in 1935. De
bestaande tandheelkundige verenigingen en tijdschriften waren
echter nog .niet bewust van de noodzakelijkheid van de
tweetaligheid: hun voertaal bleef het frans, alhoewel een
Noord-Nederlander, bij gelegenheid, zich er in zijn moedertaal
kon uitdrukken. Steeds groter werd he aantal vlaamse mond- en
tandartsen dat niet meer tevreden was met die toestand.
In 1930 werd te Antwerpen een Vlaamsche Tandheelkundige Kring
gesticht (orgaan: de Tandheelkunde) die zich nog vóór de tweede
wereldoorlog vereenzelvigde met een Vlaamsche Afdeling van het
Algemeen Verbond der Tandartsen van België, de 'Section Flamande'
naast een 'Section Provinciale Liègeoise' van de toen nog steeds
officieel uitsluitend franstalige Association générale des
dentistes de Belgique met haar eentalig Journal Dentaire Belge.
In 1936 verenigden zich een aantal practici uit alle
professionele kringen tot een Mond-en Tand rtsèngild met als
orgaan het zeer degelijke, semestrieel, Vlaamsch Tijdschrift voor
Mondheelkunde. Het verscheen niet meer na de tweede wereldoorlog.
4. Illegale praktijk en faciliteitsexamens.
Om in het gebrek aan tandartsen in het leger te voorzien bepaalde
een K.B. van oogst 1918, dat zolang de oorlog duurde de
provinciale kommissies in het niet bezette gedeelte van het land,
opnieuw examens voor tandartsen konden afnemen. Dergelijke
faciliteiten werden aan de oud-strijders verleend door de K. B
van 5 mei 1919 en van 21 juli 1921. Tot de weinigen die hiervan
gebruik maakten behoorden de voor de prothese zeer
verdienstelijke A. De Vriendt (1884-1974) aan wie de Universiteit
van Gent in 1959 haar grote medalie van verdienste uitreikte, en
J. Nauwelaerts (1889-1954) die jarenlang te Brussel in St.
Pieters Gasthuis de dienst orthodontie verzekerde.
In hetzelfde jaar behaalden ook zeven kandidaten in de
geneeskunde, leerlingen van het Institut Belge de Stomatologie,
hun tandartsendiploma, wat door de Annales Belges de Stomatologie
(1919, nr. 1) als volgt wordt gecommentarieerd: `Nous leur
adressons nos cordiales félicitations et espérons qu'ils ne
resteront pas d mi-chemin et conquerront sous peu leur diplôme de
docteur en médecine et notre diplôme de docteur en
stomatologie'.
Ondertussen staken ook de tandtechniekers, die
nooit soldaat waren en tijdens de oorlog de tandheelkunde
ongestoord uitoefenden, het hoofd op, en eisten het recht om
minstens de prothese te mogen bedrijven, vooral sedert het Hof
van Beroep in 1924 had verklaard `que la prothèse dentaire était
une oeuvre d'artisan et qu'elle n'était pas du domaine de
guérir'.
Een K.B. van 10 maart 1924 gaf dan ook aan alle geïnteresseerden
opnieuw de mogelijkheid om een examen af te leggen. Van de 320
ingeschrevenen lukten er slechts 132. De overgeblevenen stelden
dan ook alles in het werk om tot een nieuwe proef te worden
toegelaten.
Naar de licentie in de tandheelkunde
1. De gemeenschappelijke strijd tegen de illegalen
De gevaren die het beroep bedreigden brachten tandartsen en stomatologen weer bijeen. Om de onwettige uitoefening te bestrijden werd in 1919 onder leiding van Watry een Syndicat Patronal opgericht, met als orgaan een Bulletin patronal de praticiens de l'art dentaire. Beiden kenden slechts een kort bestaan (tot 1924) bij gebrek aan voldoende belangstelling van de practici. Maar niet iedereen gaf de moed op, en op 14 november 1926 werd de Union des Dentistes et Stomatologistes gesticht met Rubbrecht als voorzitter, J. Polus als secretaris, en F. Poutrain als schatbewaarder. Een jaar later werd Polus vervangen door Boisson die het secretariaat tot in 1963 zal waarnemen. Weldra zag men in dat slechts een gezonde goede onderwijswetgeving de toestand in het reine kon trekken. De tijd drong! Niet zonder moeite en na veel palavers, konden odontologen en stomatologen zich op 11 december 1928 akoord verklaren met het door minister NoIf voorgestelde, en door de Senaat op 5 februari 1925 gestemde, wetsvoorstel: 3 kandidaturen in de geneeskunde gevolgd door twee jaar tandheelkundige studies. Beide groepen verklaarden echter uitdrukkelijk dat dit voorstel niet 'entièrement conforme à leurs conceptions idéales respectives' was. Tevens verplichtten zij zich `de s'opposer à toutes mesures d'ordre transitoire ou occasionnel qui seraient incompatibles avec la dignité professionelle ou avec la sauvegarde de la santé publique'. Aldus kon de nieuwe wet, waarover men sedert de jaren 1880 onderhandelde, uiteindelijk worden gestemd (afb. 5).
2. De wet van 21 mei 1929
Is niet alleen van groot belang voor ons land, zij is ook enig in haar soort, omdat zij aan de `dokter in de geneeskunde' het recht ontneemt om de tandheelkunde uit te oefenen en aldus de volledige autonomie van de tandheelkunde, als beroep, wettelijk bekrachtigt. Daarenboven stelt zij dit beroep, op dezelfde rang als het beroep van arts, omdat zij aan de licentiaat in de tandheelkunde, zoals aan de dokter in de genees-, heel-, en vroedkunde, toegang verleent tot het aggregaat voor het hoger onderwijs. Praktisch kwam zij echter niet onmiddellijk in voege, omdat zij tevens een overgangsperiode van vijf jaar had voorzien, zodat alle vruchten ervan slechts na 1934 konden worden geplukt.
3. Het K.B. van 1 juli 1929
Gaf dan ook aanleiding tot een disparate schare van, in deze overgangsperiode, gevormde tandartsen: zeer weinig licentiaten, veel zogenaamde `humanitaire tandartsen' die na volledige gehomologeerde, secundaire studies, in de reeds bestaande of, voor de gelegenheid nieuw gecreëerde scholen hun diploma van tandarts na drie jaren konden bemachtigen; anderen wier secundaire studies zeer beperkt waren; een reeks buitenlanders, die sedert 3 jaar in België verbleven en in den vreemde een diploma van arts of tandarts hadden verworven; tenslotte, 350 tandtechniekers die op 31 december 1929 niet jonger dan 28 jaar oud waren en het bewijs konden leveren dat zij gedurende minstens vijf jaar in een tandheelkundige dienst van het leger of bij een tandarts hadden gewerkt.
4. De stichting van ALDUB
Op 17 juni 1934 besloot de in 1919 gestichte Association des
Anciens Elèves des Centres Belges en Stomatologie met 12 stemmen
op 13 ook de licentiaten in haar schoot op te nemen en zich te
herdopen tot Association des Licenciés et Dentistes
Universitaires de Belgique met als orgaan, vanaf 1933, de
Annales belges de Stomatologie, als eerste
voorzitter Dr. De Ruyter, en als eerste secretaris Dr. A.
Lefèvre. Het jaarlijks lidgeld bedroeg 30 fr. Pas tijdens de
oorlog werd de vereniging officieel tweetalig (ALDUB.: Vereniging
der Licentiaten en Universitaire Tandartsen van België). In 1945
werd zij gereorganiseerd op basis van vier universitaire kringen,
en in 1946 verscheen het eerste nummer van haar nieuw,
nu-tweetalig, tijdschrift: Revue Belge de Science
Dentaire — Belgisch Tijdschrift voor
Tandheelkunde.
5. Hoopvolle verwachtingen en vervlogen
illusies
Velen hadden gemeend dat de instelling van de licentie de eenheid
van het beroep zou verwezenlijken. Hun illusie was van korte
duur: 'On était persuadé que tout était fini. Les difficultés ne
faisaient que commencer'. Geen van beide partijen had immers haar
`idealen' prijs gegeven en beide wachtten slechts op het gepaste
ogenblik om ze te doen zegevieren. De oude vete bleef heimelijk
voortbestaan, alle hoffelijke bijeenkomsten van de UDS ten
spijt.
Zelfs onder de licentiaten zal er weldra onenigheid optreden,
niet alleen omdat de enen zich aansloten bij de odontologen en de
anderen bij de stomatologen, maar ook omdat degenen, die ook het
doctoraat in de geneeskunde hadden verworven, zich van de anderen
distantieerden, en, om hun houding te rechtvaardigen, de rechten
van de licentiaat trachtten te beknotten.
Wat de tandtechniekers betreft, onder het eeuwige voorwendsel dat
hen onrecht was gedaan, zullen zij steeds nieuwe examens eisen ..
. en ook krijgen.
Tot in 1968 nog zullen de laatsten van de oude garde zonder
examens tot het beroep van tandarts worden toegelaten. Voor de
licentiaten in de tandheelkunde begon dan ook een nieuwe strijd:
voor het behoud en de erkenning van hun moeizaam verworven
rechten.
Bull Med Libr Assoc. 1953 January; 41(1):
44–50.
Foreign Dental Periodicals (*)
Helen Kovacs, Periodicals Librarian
School of Dentistry Library, University of Alabama,
Birmingham, Ala.
FOREIGN dental periodicals have occupied an important place in dental literature since the founding of modern dentistry. As will be shown later, the early important developments are all recorded in this literature, even though American dental practice and research have in recent times become predominant in this field. Even now, approximately one-half of current developments in research and clinical practice are to be found in journals appearing in languages other than English, especially in French, German, Italian, Spanish, and Russian. Wars create problems in the periodical field as well as in other fields. World War II prevented much free interchange of journals and created a backlog of unpublished material, some of which has only now begun to appear. Wars, depressions, and other conditions create another problem for periodical librarians. This problem has been allegorically described as: "One might liken periodicals to human beings: they are `born;' they `marry;' they `die.' From time to time they may enter a state of suspended animation, coming to life again at a more propitious date. Occasionally, a periodical will reappear like a ghost from the half forgotten past."' A short historical sketch of the early days of dentistry, its birth and growth, gives an interesting background to the development of dental periodical literature. Many centuries had to pass before it was developed, and many countries, especially those of Europe, had great and important rôles in its advancement. Dental care is very old and its early recording goes back approximately as far as the year 5,000 B.C., when the Legend of the Worm, a Sumerian text, was inscribed in cuneiform writing on tablet, with advice for curing toothaches? Toothache existed, and with many eras passed, is still existing, even though such remedies as that old Egyptian prescription' for mouthwash consisting of 1 part of water and 1 part of absinthe and similar prescriptions have been "curing" mankind for many centuries. Several papyri, including the Edwin Smith Surgical Papyrus, the Ebers Papyrus, and several others during the Egyptian, Phoenician, Assyrian dynasties and clay tablets of the Etruscan and Persian Empires mention the existence of dental care in the early centuries before the Christian Era.' The Father of Medicine, Hippocrates, The Prince of Physicians, Claudius Galen, and other names well known to historians, mark the milestones of medical advancement. In the Christian Era and the Middle Ages was recorded the foundation of several great medical schools, including that at Montpellier, France, the School at Salerno in Italy, and others. Great scientists and physicians like Guy de Chauliac and Leonardo da Vinci contributed their surgical and anatomical researches to medical and dental advancement. However, it was not until 1530 that the first specific dental book, the Artzney Büchlein, written in German, was issued by Michael Blum in Leipzig, Germany.' This is the first book dealing exclusively with dentistry written in a language other than Latin. France is next with Urbain Hemard's monograph published in 1582. In England the first work on dentistry, written by Charles C. Allen, in English, was published in 1685. The orderly recording of dental knowledge began, however, without question in the "Cradle of Dentistry," as Lufkin calls France,' with the publishing in 1728 of Pierre Fauchard's epoch-making book Le chirurgien dentiste, ou traitè des dents. Dr. Weinberger has vividly described the period immediately following this event: "Between the time of Fauchard and John Hunter, a period of 50 years, there was published some of the most remarkable and finest dental literature that we possess.
It was during this period that France assumed the leadership in dentistry which she retained until America, about 1840, began to make her bid for that position." During this era some "books" appeared which contained courses of lectures, research papers, and some series of monographs which were recorded or published periodically. It seems to be hard to draw a line between these books of the earlier ages and modern periodicals because from a broad point of view these books could be called "periodical" publications. Some of these early publications included William Rae's course of lectures which was assembled at Guy's Hospital presumably by one of his students, and was published in 1782? In 1799, Joseph Fox began a course of lectures on the teeth, also at Guy's Hospital. The great French stomatologist, Emile Magitot published studies of tooth development and a chemical theory of the cause of tooth decay as a Treatise on dental caries in 1867.8 In Germany Otto Walkhoff was the editor for some 20 years of German dentistry, a series of monographs on scientific and clinical subjects.' The 19th century showed great development in dental science all over the world. In Paris two American dentists began publishing L'Art Dentaire in 1857. In 1878 the Société Odontologique de France was founded and a year later the Gazette Odontologique was published, later becoming La Revue Odontologique now in its 74th year. The first dental school of France, L'Ecole Dentaire, was founded in 1879 in Paris. (Sudhoff gives the date as being 1879,10 Lindsay as 1892," Prinz as 1880.(12) The first International Dental Congress was held in Paris in 1889. Dr. Edward Charles Godon of Paris was one of the leading spirits in the organization of the International Dental Federation in 1900, and one of the outstanding characters of the Federation. L'Odontologie, L'Information Dentaire, La Revue de Stomatologie, Cahiers Odonto-stomatologique are some of the French dental journals containing original articles. If France is the "Cradle of Dentistry,"
England should be considered the
cradle of European dental periodical literature. It
was in England that the first dental periodical was
published. In 1803, Joseph Fox (13) was one of a long
line of teachers to give lectures on dentistry. He
was followed by Thomas Bell and James Salter, thus
creating the foundation of dental education in
England a century behind France, according to the
records of Dr. Godon in L'Ecole Dentaire. The first
European dental periodical was the British Quarterly
Journal of Dental Surgery published in 1843, three
years after The American Journal of Dental Science.
After only two issues it suddenly ceased publication.
The second, and also a short-lived periodical, was
The Forceps, a journal of dental surgery and the
collateral arts and sciences. James Robinson, the
publisher and owner, was also editor of the British
Quarterly Journal of Dental Surgery. The Forceps, a
bi-weekly publication in small newspaper form, was a
rather satirical and in many instances an offensively
personal publication of which James Robinson himself
said later: "I heartily wish I had never had anything
to do with it." The first issue appeared in 1844, and
it was discontinued early in 1845.'4 The first
successful British dental journal was the British
Journal of Dental Science, which came into existence
in July 1856, as the enterprise and property of
Walter Blundell. This year was the year of the
foundation of the first dental society of England,
the Odontological Society of London. Samuel
Cartwright(8) served as President, and the British
Journal of Dental Science was established as the
official organ for the Society's transactions. In
1857, The Quarterly Journal of Dental Science started
publication, later becoming the Dental Review. The
Monthly Review of Dental Surgery, which became the
Journal of the British Dental Association and was the
predecessor of the British Dental Journal, has long
been one of the most important dental periodicals.
The Dental Record, a monthly journal of dental
science, art, and literature, began publication in
August 1881, and reached its 72nd year in 1952. The
Dental Magazine and Oral Topics contains original
articles. The Transactions of the Odontological
Society of Great Britain, continued in the
Proceedings of the Royal Society of Medicine,
contains valuable information.
Germany has contributed a great
number of scientific publications to dental
literature with such works as those of Walter Ryff,
Pfaff, Purmann, Brunner, Serre, and other scientists.
Der Zahnarzt, first appearing in 1846, was one of the
earliest German dental periodicals. The editor says
in his introduction to Vol. 1, 1846, "Whatever new is
being done in Germany, France, England, Italy,
Belgium, Scandinavia, North America, etc., in dental
art and science, will be reported to the reader as
soon as possible..." lb In the November 1847 issue he
writes, "Everybody, practicing a healing art, should
consider it to be his duty to report the results of
his experiences to his fellow scientists as long as
they could be of no ill effect to others or to
himself; if he does that, he means his art well."
(16) The Correspondenz Blatt für Zahnärzte,
Centralblatt für Zahnheilkunde, Deutsche
Monatsschrift für Zahnheilkunde (formerly Deutsche
Vierteljahrsschrift für Zahnheilkunde), Deutsche
Zahn-, Mund-, und Kieferheilkunde, Fortschritte der
Orthodontik, Fortschritte der Zahnheilkunde, Stoma,
all contain original articles, reviews, and abstracts
of current dental literature, and are important
journals for dental librarians. Quintessenz der
Zahnärztlichen Literatur, published since July 1950,
is a small German "reader's digest" of dental
literature containing abstracts and digests. The
abstracts are grouped according to their special
fields; sometimes they are several pages long with
some illustrations. The pages are perforated, and if
the reader wishes to keep the abstracts on "Pro
sthetics" separately, all he has to do is to remove
the pages and put them in a binder furnished by the
Quintessenz. In the back, it has a few short,
practical hints for the profession. The Deutsche
Stomatologie, beginning July 1951, carries only
original articles with short summaries. The
introduction to this journal is a mirror of Germany's
greatest concern at present, the unification of its
country, expressing the wish of having the Fatherland
united and happy again. This periodical is definitely
the product of an awakening nation, trying to rebuild
and resume its place in scientific research.
Austria has its own dental
literature. Of historical interest there is Georg von
Carabelli's Systematisches Handbuch der Zahnheilkunde
of which Vol. 1, 1831, contains a comprehensive
presentation of dental history.17 At present there
are only three dental periodicals published in
Austria: Österreichische Zeitschrift für Stomatologie
beginning its publication as Zeitschrift für
Stomatologie in 1903; Österreichische
Dentistenzeitschrift; and Dentalrevue, an
international journal of modern dentistry, containing
reviews of articles published all over the
world.
Belgium is a center of interest
because of the great work of the Federation Dentaire
Internationale, better known as the F. D. I. The new
international Dental Journal is published primarily
to acquaint international dentistry with the
scientific advances reported at the congresses
sponsored by the F. D. I. The scientific articles
appear in English, French, German, Italian, and
Spanish. Some of Belgium's periodicals are Archives
d'Orthodontie, the digest of International
orthodontical publications, and Archives de
Stomatologie, official organ of the Société
Scientifique de Stomatologie, representing the fusion
of Archives Wallonnes de Stomatologie, and Annales
Belges de Stomatologie. The Revue Belge de
Stomatologie, a monthly publication of the Belgian
Association of Licentiates and University Dentists,
merged with Revue Belge de Science Dentaire which
suspended publication from Spring 1940-1946. Le
Journal Dentaire Belge suspended publication from
April 1, 1940, until September 10, 1944. These
interruptions in publication show the devastating
effect of war on scientific
literature.
The Scandinavian countries have made
a great and valuable contribution to periodical
literature with some outstanding and extremely useful
publications. For instance, Sweden's Acta
Odontologica, with its principal object the
presentation of Scandinavian odontology to a foreign
audience, has articles appearing in English, German,
and French. Supplements on research and experimental
projects of great scientific value are issued with
each volume. Odontologisk Tidskrift founded in 1893,
and Svensk Tandldkare-Tidskrift are also published in
Sweden. In Norway Den Norske Tannlaegeforening
Tidende and Munnpleien, and in Denmark
Tandlaegebladet, the Danish Dental Society's
publication, contain original articles.
In Finland the Finnish Dentists
Association publishes Finska Tandldkarsâllskapets
Fôrhandlingar twice a year. Nordisk Odontologiskt
Archiv is perhaps one of Finland's best known dental
journals.
Holland has a useful publication
Tidschrift voor Tandheelkunde which includes an
abstract section "Excerpta Odontologica" with twelve
sections on various phases of dentistry.
Switzerland's popular publication
Schweizerische Monatsschrift für Zahnheilkunde,
formerly Schweizerische Vierteljahrsschrift für
Zahnheilkunde, was founded in 1891. Revue
Trimestrielle Swisse d'Odontologie, published by the
Swiss Odontological Society, was a supplement of the
latter.
In the Latin countries Spain with
Viscount Florestan de Case Aguilar played an
important rôle in the organization of the dental
profession and in the founding and editing of the
dental journal La Odontologia. The journals Revista
Odontolgica (later Revista Odontologica) and Anales
Espanoles de Odontoestomatologia contain surveys,
original articles, and analyses of Spain's scientific
research.
Italy's part in
science is well known and some of the works of the
old masters are still used as basic information in
anatomical research. In 1872, the official organ of
the Italian Odontological Society, Giornale di
Corrispondenza per Dentisti, began publication.
L'Odontologia appeared in 1877. La Stomatologia of
Milan, Revista di Odontoiatria e ortonatodonzia of
Bologna, Odontoiatria e Protesi Dentaria are only a
few of Italy's dental periodicals. South America has
several important publications and has made a notable
advancement in dentistry during the last fifty
years.
Argentina's
Odontological Society publishes Revista Odontologica
and the Boletin de la Asociacion Odontologica
Argentina. In Brazil Boletin Odontologico, a
quarterly publication of the Central Brazil
Surgeon-Dentists Association, and Revista Brazileira
de Odontologica are both popular periodicals.
Chile's Revista
Dental de Chile and Colombia's Temas Odontologicos,
are known dental publications. In Peru the Academia
de Estomatologia del Perù publishes
a Boletin. Two "Revista's" should be mentioned here:
Revista de la Asociation Odontologica del Peril and
Revista de la Sociedad Peruana de Protesis Dental.
Australia's College of Dentistry in Melbourne
publishes the Australian Journal of Dentistry. The
Dental Science Journal of Australia and the
Australian edition of Dental Summary appear in
Sydney. The Dental Journal of Australia is publishing
its twenty-fourth volume in 1952.
Africa has some contributions,
although less known than those of the other
continents. Revue Odonto-Stomatologique is published
in Algiers, and International Dentistry in
Alexandria. The Official Journal of the Dental
Association of South Africa contains original
articles and abstracts of current literature, as does
South African Dental Journal.
In Asia, Japan has, perhaps, the
greatest number of dental periodicals. Several began
publication around 1890. Some of the journals, such
as Odontology of the Society of the Nippon Dental
College in Tokyo, have articles in Japanese, French,
and English. Several Japanese journals contain
research articles, with summaries in English, French,
and German, which are of great value.
China with its great cultural
background was late in developing its dentistry. The
first Dental College was established in 1918, in
Chengtu. The best known Chinese publications are
China Dental Journal published in Shanghai and West
China Dental Journal published in Chengtu, with
articles in English and Chinese.
At the present time it is a real problem for dental
periodical librarians to decide on the extent of
coverage desired for dental periodical literature.
The librarian must answer the following questions:
How extensive a coverage is desired? Should the
collection include periodicals primarily related to
original research and case histories? What journals
fall in these classifications? To answer these
questions now is quite difficult. Many but not all of
the dental periodicals written in the English
language are listed in Black's Periodical Index to
the Dental Literature. The Surgeon General's
Index-Catalogue, Q. C. I. M., and the Union List of
Serials cover dental periodicals written in English
and foreign languages employing different
classification systems and combining dental and
medical literature. As a result, the selection of
dental titles is a time-consuming task. The
Federation Dentaire Internationale (F. D. I.)
published a list of American and foreign dental
periodicals in 1939. In 1947, this list was revised
and published in the Documentation, recording 180
foreign and 44 United States and Canadian
publications. At the present time there seems to be
an urgent need for a modern and reasonably complete
compilation of foreign dental periodicals. The
difficulty of the task will require the co-operation
of all interested individual librarians and the
co-operation of and perhaps financial assistance of
organizations in this field. The resulting service to
dentistry should justify the co-operation and help of
professional dental organizations. The author would
welcome correspondence on this subject.
* Read at the 51st Annual Meeting, Medical Library
Association, Lake Placid, N. Y., June 24-27, 1952.
(1) Stechert-Hafner book news. 6: 103-104, (March)
1952.
(2) Prinz, Hermann. Dental chronology. Phila., Lea, 1945,
p. 15.
(3) Gassen, N. M. Man's superstitions about toothache.
Dental Outlook, 14: 150-152, April, 1927.
(4) Weinberger, B. W. An introduction to the history of
dentistry. St. Louis, Mosby, 1948. 2v.
(5) Ibid.
(6) Lufkin, A. W. A history of dentistry. 2nd ed. Phila.,
Lea, 1948, p. 116.
(7) Trueman, W. H. History of Dental Periodicals of the
British Empire from 1843 to 1924. In: Index of the Dental
periodical literature ... for ... 1876-1885. Buffalo,
Dental Index Bureau, 1925, p. xxiv—xlvii.
(8) Prinz, H., op. cit.
(9) Ibid., p. 113.
(10)Sudhoff, Karl. Geschichte der Zahnheilkunde. Leipzig,
Barth, 1921, p. 186.
(11) Lindsay, L. A short history of dentistry. London,
Bale, 1933, p. 69.
(12) Prinz, H., op. cit., p. 124.
(13) Lindsay, L., op. cit., p. 62-63.
(14) Trueman, W. H., op. cit., p. xxiv.
(15) Zahnarzt, 1: 1-2, January, 1846.
(16) Ibid, 2: 329-334, November, 1847.
(17) Prinz, H., op. cit., p. 91.